Bomans in de tuinGodfried Bomans was een kleurrijke Bloemendaler en zijn kunstzinnige werk komt het natuurschoon in Bloemendaal vaak terug. Zoals in ‘Extra omnes!’ waarin Bomans schildert hoe hij de ontluikende lente beleeft in het Bloemendaal van de 1960s. Hij deelt met ons ontroerende kostbaarheden in de prille lente, porseleinachtige vogelgeluiden en vervoerende geuren. Na een lange winter gaat Godfried Bomans zijn Bloemendaalse tuin weer in en schrijft vol verwondering: alles is verwachting wat je ziet en ruikt. Lees hoe Bomans de prille lente ervaart:

“Wie, zoals ik, buiten woont en midden in de vrije natuur mag leven, die leert gaandeweg dat de laatste weken van februari en de eerste dagen van maart kostbaarheden bevatten, die je vroeger als stadsmens altijd ontgaan zijn. Wist je veel? Tussen de huizen moet de lente wel heel duidelijk zichtbaar zijn, wil je haar merken: er komen jonge blaren, de bloemknoppen springen open, de vogels zingen uit volle borst, goed, er is geen twijfel aan. Maar het eigenlijke is dan al voorbij. Want het mooiste van de lente is het vermoeden ervóór en dat vind je nú en dan alleen buiten. De hele natuur is daar puberteit: geen meisje meer, geen vrouw nog, maar het aandoenlijke wezen daartussen, dat aarzelend op de drempel staat. Je bent omringd door een enorme beschroomdheid, alsof de geweldige krachten om je heen niet goed durven en met zichzelf verlegen zijn. Alles is verwachting wat je ziet en ruikt. Je hoort wat breekbare, porseleinachtige vogelgeluiden en uit de grond stijgt een vreemde, plotseling vervoerende geur van aarde, mos, verteerde blaren en nog iets erbij dat geen naam heeft. En opeens is die geur dan weer spoorloos verdwenen. Want als je op die dingen let, dan zijn ze er niet meer. Het is het vermoeden van een vermoeden en tegen geconcentreerde aandacht nauwelijks bestand. De dichter Mörike heeft dat fijne parfum nog net in woorden kunnen vangen. Gezelle kon het en een enkele keer ook Heine. Wonderlijk jaargetijde! In muziek omgezet is het Schumann, Mendelssohn en vooral… Grieg, die iets kon wat niemand kon: uitdrukking geven aan het gevoel van ontwaken.

Ik ben altijd een beetje ziek van de winter. Hebt u dat ook? Het is eigenlijk een wonder dat we nog leven. Alle volkeren der aarde zouden na vijf van die maanden allang gestorven zijn, wij Nederlanders staan nog overeind. Zeldzaam. Wie doet ons dat na? Verkouden, stijf en een beetje zuur, maar we hebben het gehaald en er is niemand, die ons beloont. Vreemd. Eigenlijk horen we nu met geschenken overladen te worden als dank voor die ongehoorde prestatie. Iemand moet toch in dit klimaat leven en dat nemen wij vrijwillig op ons. Van dankbaarheid echter geen spoor. Als wij het bijltje erbij neergooien, dan moeten twaalf miljoen andere mensen hier wonen en dan zul je ze horen.

Ik zal het u maar ronduit zeggen: ik heb helemaal geen zin om te schrijven. Ik wil genezen van een maandenlange ongesteldheid en mijn tuin in gaan. Wat u doet weet ik niet, maar dat doe ik. Het is nu mooi geweest. Ik moet minstens twaalf mollen vangen, want het is geen gezicht, drie bomen kappen, de heg snoeien, twee treden vernieuwen in de trap tegen het duin en als er dan nog tijd over is, dan kom ik bij u terug. Intussen zal het China wel niet goed gaan en heeft ook de heer Den Uyl iets belangrijks gezegd, maar ik kan dat allemaal niet bijhouden, mijn krokussen komen uit. Mensen, ga naar buiten.”

Uit: Bomans, G. 1980. Extra omnes! In: Die vond men de beste. Elsevier Uitgeverij, pp. 59-60.